Thierry Baudet wil generaliseren. Over de islam. Goed plan zou ik zeggen, maar dan moet hij ook goed generaliseren. Want als hij over het weer wil generaliseren en daarna zegt hij dat het altijd en overal regent, dan is hij bezig met een haastige generalisatie. En dat doet Baudet ook in zijn column in het NRC. Door ruimtegebrek zal ik slechts zijn eerste stelling weerleggen. In zijn stuk noemt Baudet drie ‘fundamentele’ verschillen tussen islam en christendom. “Verschillen die de islam problematischer maken; moeilijker in te passen in een democratie.”
Het eerste verschil is dat:
“In de islam is de Koran het woord van God zelf. Het zou zijn gedicteerd aan de moslimprofeet Mohammed, die deze goddelijke woorden nauwgezet liet neerschrijven. Het geschrift geniet om die reden de status van onfeilbaarheid en dient letterlijk te worden begrepen. Door deze opvatting over de aard van het heilige boek wordt herinterpretatie en relativering onmogelijk .
Het christelijke Nieuwe Testament zit anders in elkaar. Het is geschreven door een aantal mensen van vlees en bloed die daarin hun eigen visie op Jezus hebben neergelegd. Het boekwerk is niet het woord van God zelf, maar slechts een getuigenis over de gebeurtenissen rondom Jezus. Die getuigenissen zijn feilbaar en spreken elkaar tegen, en anders dan de islam is een minder letterlijke uitleg daardoor vanuit het wezen van het christendom gemakkelijk te rechtvaardigen.”
Ten eerste, is dit een drogreden op het eerste gezicht. Want relativering en herinterpretatie zijn volstrekt irrelevant. Bush en Blair hebben zich op God beroepen om de oorlog in Irak te rechtvaardigen. Het feit dat er andere relativerende christenen in de VS en GB waren, met een andere interpretatie van de Bijbel, heeft niks aan deze schending van Internationaal Recht veranderd. En ook de christelijke Balkenende steunde de oorlog. Homo’s kunnen nog steeds in de VS niet trouwen en ze hebben pas in de laatste tijd meer rechten gekregen. Twee duizend jaar relativering en herinterpretatie heeft niet zoveel opgeleverd. De abortus is op de valreep legaal, maar men sleutelt nu aan een nieuwe uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof, om de abortus alweer te kunnen verbieden. Bart Jan Spruyt bepleit nog steeds voor weigerambtenaren en dat scholen homo’s mogen weigeren. Dus het feit dat er enige relativering en herinterpretatie in het christendom zou bestaan, geeft geen garantie van juiste resultaten.
Ten tweede, spreekt Baudet zichzelf tegen. Hij relativeert en herinterpreteert, maar vindt de islam alsnog fout en wilt het uitsluiten of verminderen. Ik dacht dat relativeren juist tot een bepaalde vorm van scepticisme over je eigen overtuigingen leidde – maar nee – bij Baudet is zijn eigen religie nog steeds beter dan de andere en de andere moet verdwijnen. Een fundamentalistische relativist zou zeggen: “Misschien heeft de islam gelijk.”
Ten derde, common sense laat zien dat in islam heel veel interpretatie is. Imams produceren fatwa’s op de lopende band. Bijvoorbeeld was er laatst een fatwa dat een blindengeleidehond de ogen van de blinden zijn, dus hij mocht mee in de moskee. En moslims, als ze een fatwa niet leuk vinden, gaan verder zoeken, totdat ze een andere fatwa vinden, die hen de vrijheid geeft om te doen wat ze willen.
John L. Esposito schrijft in zijn boek “The future of Islam” over herformende islamitische geleerden: “Many reformers point out that the belief that scripture is the literal word of God does not require a literalist interpretation of texts, nor does it prevent the re-reading and reinterpretation of religious texts.” Tariq Ramadan schrijft in zijn boek “Radicale hervorming”:
“Men lijkt te geloven dat de oorzaak van dogmatische of letterlijke benaderingen in de aard van de korantekst ligt en dat het zou volstaan om aan deze laatste een menselijke oorsprong te geven om de weg naar een historische en gecontextualiseerde lezing te openen. Deze bewering is echter te kort door de bocht vanwege twee verkeerde veronderstellingen. De eerste is de gedachte dat het de status van de tekst is die de manier van lezen bepaalt van degene die de tekst verklaart, terwijl niets minder zeker of vanzelfsprekend is…Natuurlijk kan de status van de tekst de manieren waarop deze wordt gelezen beïnvloeden, maar uiteindelijk zijn het de geest en de psyche van de lezer, van degene die de tekst uitlegt, die hun manieren van interpretatie op het boek projecteren…De menselijke bron van een tekst garandeert op geen enkele wijze een lezing die de inhoud in de geschiedenis plaatst, en veel christelijke stromingen zijn, hoewel zij de verschillende historische stadia van de uitwerking van de Evangeliën erkennen, nog altijd voorstanders van een letterlijke lezing van het Nieuwe Testament. Vaak moeten de geest, de psychologie en het referentiekader van geleerden-tekstuitleggers geëvalueerd en in twijfel getrokken worden, en het debat over de status van de tekst biedt bij lange na geen pasklare oplossing voor het vraagstuk omtrent de historische en gecontextualiseerde uitleg.
De andere foutieve veronderstelling is methodologisch ernstiger en de gevolgen zijn veel vervelender. Deze betreft het exporteren van de ervaringen van de katholieke theologie naar de islamitische traditie: omdat een historisch-kritische benadering in de christelijke traditie pas mogelijk werd nadat de menselijke bron van het Nieuwe Testament was erkend, zou precies datzelfde gelden door vanzelfsprekende inductie voor de islamitische juridische traditie. Dit exogene, geïmporteerde standpunt doet geen recht aan de grootse islamitische juridische traditie die, vanaf het begin, nimmer een onmogelijke historische en gecontextualiseerde lezing aan de status van de Koran heeft verbonden. Integendeel: vanaf het begin hebben de Metgezellen van de Profeet, de daaropvolgende generatie en vervolgens de geleerden, sleutelfiguren in verschillende wetenschappen en rechtsscholen, voortdurend gerefereerd aan de context, de oorzaken en de chronologie van de geopenbaarde verzen. De koranische wetenschappen en commentaren, de studie van het leven van de Profeet, de classificatie van de profetische tradities en de uitwerking van de wetenschap van het recht en de jurisprudentie zijn evenzoveel studiedomeinen die gevormd zijn met inachtneming van de historiciteit van het geopenbaarde Woord en van de profetische woorden en daden. Het eeuwige Woord van God werd geopenbaard in een bepaalde periode van de Geschiedenis, gedurende 23 jaar, en hoewel sommige teksten en geboden de menselijke Geschiedenis waarin zij zijn ontvangen, overstijgen, kunnen andere verzen niet begrepen worden als zij niet in een bepaald tijdperk worden geplaatst. Alleen de menselijke intelligentie kan de inhoud bepalen van het tijdloze principe dat uit de tekst wordt gehaald, waarbij noodzakelijkerwijs rekening wordt gehouden met het verband met de historische en sociale context van het moment van uiting. Vanaf het begin was deze kritische benadering bekend en werd zij erkend door alle rechtsscholen. Het debat concentreerde zich vervolgens niet op de legitimiteit van deze benadering, maar op de normen en grenzen van de contextualisering. In dit debat werd reeds gesproken over de uitwerking van een toegepaste hermeneutiek.
We zien dat het postulaat dat hoe langer hoe meer aanhangers heeft in bepaalde academische en interreligieuze kringen in het Westen dat alleen het ter discussie stellen van de status van de Koran een diepgaande hervorming mogelijk zou maken, zeer discutabel is, zowel wat betreft de theoretische vooronderstellingen als wat betreft de logica die eraan ten grondslag ligt.”
Dus zelfs als men gelooft dat de Koran het woord van God zelf is, teksten zijn bij voorbaat op meerdere manieren interpretabel en de moslimgeleerden doen dat voortdurend. Voor Ramadan is er een paar dingen absoluut, maar hij relativeert dat alweer:
“Bevelen, verboden of aanbevelingen kunnen op zichzelf absoluut en onveranderlijk zijn, maar hun concrete toepassing zal andere, veranderende, vormen aannemen, afhankelijk van de omgeving in kwestie.”
En in zijn boek “Westerse moslims en de toekomst van de islam”, schrijft Ramadan dat: “De Koran is gewaarmerkt op zich, maar het merendeel van de verzen waarin juridische voorschriften zijn vervat staat open voor analyse, commentaar en interpretatie…”
Dus volgens Ramadan zal men de Koran op verschillende manieren interpreteren, aan de hand van omstandigheden, de interpreteerde persoon, de lokale cultuur en de tijdstip in de geschiedenis. En daarom slaat Baudet met zijn generalisatie de plank mis.
Geredigeerd door Pascale Esveld
Het “woord van God” is een in het verleden gebruikelijke literaire manier om de stem van het onbegrijpelijke menselijke geweten weer te geven.
De oude Koran zoekt ook nu naar het geweten van de moderne moslim. Het toen gewone gelijkhebberige geweldsdenken moge dan nog steeds door extremisten en terroristische moslims gelezen worden, voor de moderne moslim is nu de Warmhartige Allah met zijn aandacht voor mensen en het ideaal van eenheid, Umma. ook van moderne mensen, belangrijk.
Het “Woord van God” is ook voor moderne christenen “mens geworden”. Niet meer de voorwetenschappelijke gezags- en wonderJezus, maar de opvallend, ook door moderne wetenschap weer ontdekte, menselijke persoon met zijn aandacht voor iedereen en zijn niet te stuiten geloof in toekomst.
Koran en Bijbel zijn inderdaad in het verleden onstaan en kunnen slechts tegen de achtergrond van die tijd en cultuur begrepen worden. Voor echt verstaan is ook de moderne mens nodig met zijn inhoudelijk andere, maar even onbegrijpbare, geweten: “zijn woord van God”.