In een debat in de Tweede Kamer heeft Wilders het volgende gezegd:
“Wij hebben gezegd dat een moslim taqqiya kan plegen. Wij hebben daarbij gezegd dat het zeker niet zo is dat iedere moslim taqqiya pleegt. … Wij hebben gezegd: het kan. Zodra een moslim taqqiya pleegt — dat is inderdaad soms zelfs een gebod in de islam — betekent dit dat hij redenen kan hebben om niet de waarheid te vertellen. Een moslim die vindt dat homoseksualiteit niet deugt, zegt dat niet als hij daarnaar gevraagd wordt, omdat hij bang is dat hij vervolgd wordt of omdat het maatschappelijk onacceptabel is, terwijl hij dit misschien wel vindt. Het is gesimplificeerd, maar dit is taqqiya. Een moslim kan dit doen, maar dat wil niet zeggen dat een moslim dit ook doet.”[1]
Ik wil vandaag suggereren dat het gebruik van het woord ‘kunnen’ een ambiguïteitsdrogreden is, die Wilders een onverdiend voordeel verleent en zijn opponenten met een onterecht nadeel opzadelt.
Ambiguïteit
Regel 10 van een kritische discussie klinkt als volgt: “Een Partij mag geen formuleringen gebruiken die onvoldoende duidelijk of verwarrend ambigu zijn en hij moet de formuleringen van de andere partij zo zorgvuldig en correct mogelijk interpreteren.”
Het woord ‘kunnen’ in ons taqqiya-debat is een schending van deze regel. Het heeft namelijk twee verschillende betekenissen, die veel te veel van elkaar verschillen.[2]
Betekenis 1:
De eerste betekenis is slechts dat iets mogelijk is. Alle onderstaande stellingen zijn mogelijk. Het is mogelijk dat:
- ik 127.004 haren op mijn hoofd heb
- waarvan 3578 grijze haren
- waarvan 34.785 precies 7 millimeter en 3 micrometer lang zijn
- 2200 haren precies de helft van de lengte van andere 2200 zijn
Het is ook mogelijk dat buitenaardse wezens massaal mensen voor wetenschappelijke experimenten ontvoeren.
Als we het woord ‘kunnen’ met deze betekenis gebruiken, zeggen we in het algemeen:
- dat de mogelijkheid geen logische contradictie is
- niet in strijd is met onze wetenschappelijke kennis
- niet in strijd is met algemeen geaccepteerde kennis
Dus de eerste betekenis van het woord ‘kunnen’ is slechts een negatie van het woord ‘onmogelijk’; het is niet ondenkbaar dat iets het geval is. Als iets niet onmogelijk is, dan is het mogelijk. Dus ‘kunnen’ betekent in dit geval dat iets slechts mogelijk is.
Betekenis 2:
De tweede betekenis van het woord ‘kunnen’ is veel meer dan slechts mogelijk, het is ook waarschijnlijk, aannemelijk, geloofwaardig, plausibel. Een paar voorbeelden:
Voorbeeld 1:
De minnaar wilde voor de vijfde keer met haar de liefde bedrijven. “Het is vijf voor zes,” – zei zij, “mijn man kan thuiskomen.” In haar twintig jaar lange huwelijk kwam haar man altijd tussen kwart voor zes en kwart over zes thuis. Dus de kans dat hij vandaag ook om vijf voor zes thuiskomt is redelijk groot. Het is niet alleen mogelijk dat hij thuis komt, het is ook heel waarschijnlijk dat hij dat doet.
Voorbeeld 2:
“Ik zag je gisteren uit het station komen.”
“Dat kan, ik ben gisteren naar Den Haag geweest.”
Dus de tweede betekenis geeft aan dat iets een redelijk grote waarschijnlijkheidsgraad heeft.
Hand achter de rug gebonden
In dit debat, omdat we niet weten welke betekenis het woord ‘kunnen’ heeft, hebben we hier met een ambiguïteitsdrogreden te maken. Waarom?
Vergelijk een debat met een bokswedstrijd.
Je mag geen ijzer in je handschoen verstoppen. Je mag ook geen knokploeg voor de wedstrijd op je opponent afsturen en hem een arm breken. Een ambiguïteitsdrogreden doet precies dát in ons debat.
Waarom? Als je naar hierboven genoemde argumentatieregel 10 kijkt, zie je dat de opponent de formuleringen van de andere partij zo zorgvuldig en correct mogelijk moet interpreteren. Sterker nog, volgens de argumentatie-ethiek heeft een partij de plicht om een argument in de sterkst mogelijke weergave te interpreteren. Je mag geen woorden in iemands mond leggen.
In dit debat is ‘Betekenis 1’ de sterkst mogelijke interpretatie van het woord ‘kunnen’; het is niet onmogelijk dat moslims liegen, het is niet in strijd met logica of natuurwetten dat zij taqqiya plegen. Het is niet ondenkbaar.
Met andere woorden zijn Halsema en Pechtold verplicht om deze stelling te weerleggen en niet de stelling waarin het woord ‘kunnen’ betekent dat het een hoge waarschijnlijkheid bestaat dat bijna 100% van de moslims taqqiya pleegt.
Zodra Halsema en Pechtold het woord ‘kunnen’ interpreteren als ‘hoogstwaarschijnlijk’, kan Wilders zich verdedigen en roepen dat hij dat nooit heeft bedoeld. Hij heeft slechts gezegd dat “het kan”.
En dit is precies wat in ons debat gebeurt. Bekijk het nog een keer of lees het hier. Halsema en Pechtold proberen Wilders te binden op een sterkere betekenis van het woord ‘kunnen’. Halsema:
“U zegt immers dat er dan taqqiya wordt gepleegd. Dan wordt er namelijk gelogen om alsnog de zuivere islam te brengen. Met andere woorden: een geïntegreerde moslim is een moslim die liegt. Zo hebt u dat samen met de heer Bosma gezegd.”
En Wilders pareert door te roepen dat Halsema een stroman aanvalt, dat zij ‘betekenis 2’ van het woord ‘kunnen’ aanvalt, terwijl hij slechts ‘betekenis 1’ heeft gebruikt.
Het winnen van het publiek voor zichzelf
Zowel Wilders als zijn opponenten proberen het publiek voor hun eigen stelling te winnen. Maar door het feit dat Wilders een dubbelzinnig woord gebruikt, krijgt hij een onverdiend voordeel en zitten zijn opponenten opgezadeld met een onterecht nadeel.
Want de manier waarop Wilders het woord gebruikt, de context, samen met de vooroordelen van het publiek, leiden het publiek tot de overtuiging waar het woord ‘kunnen’ met de tweede betekenis wordt gebuikt.
Met andere woorden het publiek wordt overtuigd dat het in grote mate waarschijnlijk is dat veel moslims taqqiya plegen. En terwijl het publiek overtuigd wordt van de tweede betekenis, dus van hoge waarschijnlijkheid, verplicht regel 10 (de ethiek van argumentatie) Halsema en Pechtold slechts de eerste betekenis aan te vallen.
Met andere woorden de dubbelzinnigheid van het woord ‘kunnen’ bindt Halsema en Pechtold een arm achter de rug. De dubbelzinnigheid van het woord ‘kunnen’ plaatst een ijzer in de bokshandschoen van Wilders.
De context suggereert de tweede betekenis (van hoogstwaarschijnlijk)
Wilders zegt dat islam gebiedt om taqqiya te plegen. Elders beweert PVV het volgende: “Wat zeker niet bestaat is een gematigde islam. De islam is gebouwd op twee onveranderbare pijlers: de letterlijkheid van de koran (het ongecreëerde woord van Allah) en de volmaaktheid van Mohammed, hun profeet.”[3]
Met andere woorden de verzameling van uitspraken van Wilders suggereert het volgende argument:
Onuitgesproken argument:
Premisse 1: Voor de moslims is de Koran het authentieke woord van God, zonder mogelijke afwijkende interpretaties. Afwijking van de Koran is onmogelijk.
Premisse 2: In islam is taqqiya geboden.
Onuitgesproken conclusie: Het is zeer waarschijnlijk dat een redelijke meerderheid van de moslims taqqiya pleegt.
Precies hetzelfde gebeurt in het boek van Martin Bosma. Hij zegt eerst:
“De gemiddelde westerling heeft geen flauw idee wat de waarde van de Koran is binnen de islam. De term ‘heilig’ is nog een understatement. De Koran is het woord van Allah zelf, zijn letterlijke en ongecreëerde woord. Er kan dus niet geredetwist worden over de inhoud ervan. Interpretatie is niet gewenst, soms levensgevaarlijk. Uit het hoofd leren en navolgen wel.”[4]
Een paar pagina’s verderop introduceert Bosma de term taqqiya:
“Takkiya betekent letterlijk ‘het ware doel verbergen’: de islam moedigt aan te liegen over de ware bedoelingen als de intentie is de islam te versterken. Volgens het AIVD-rapport Van Dawa tot Jihad (2004) is het concept ‘takkiya’ onverenigbaar met de westerse waarden en normen. De geheime dienst gaat ervan uit dat takiyyagerelateerde handelingen structureel – ook op een breder vlak – worden toegepast. De AIVD komt tot de conclusie dat dit traditionele concept door stromingen binnen de islam zo wordt uitgelegd dat men doelbewust liegt en samenzweringstheorieën bedenkt.”[5]
De twee citaten van Bosma suggereren het hierboven genoemd onuitgesproken argument, met de onuitgesproken conclusie dat het redelijk waarschijnlijk is dat veel moslims taqqiya plegen.
Dus de context van alles wat Wilders zegt, suggereert de hierboven onuitgesproken conclusie. Maar het woord dat hij gebruikt, ‘kunnen’, laat zijn debatopponenten niet toe om deze conclusie te bestrijden. In tegendeel: zijn opponenten worden door de ethiek van het debat gedwongen om slechts een veel zwakkere conclusie aan te vallen: dat het niet onmogelijk is dat moslims taqqiya plegen.
Met andere woorden het publiek raakt wel overtuigd door een gesuggereerde brutale stelling, maar de opponenten van Wilders mogen hem niet op het gesuggereerde argument aanvallen, maar op andere, een zeer verzwakte stelling.
Daarom is de dubbelzinnigheid van het woord ‘kunnen’ een ambiguïteitsdrogreden, een ongerechtvaardigd middel dat een onverdiend voordeel voor Wilders in het debat produceert en een onterecht nadeel voor zijn opponenten.
[1] Debat in de Tweede Kamer op 26 oktober 2010
[2] Het is absoluut waar dat alle woorden en alle stukjes tekst meerdere betekenissen hebben. Maar sommige woorden of stukjes tekst, verlenen zich voor onacceptabele verschillende interpretaties. Daarom zijn ze ambiguïteitsdrogredenen.
[3] Verkiezingsprogramma PVV 2010 – 2015, De agenda van hoop en optimisme
[4] Bosma, M. (2010). De schijn-élite van de valsemunters : Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik. Bakker. p.177.
[5] Bosma, M. (2010). De schijn-élite van de valsemunters : Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik. Bakker. p.180.
Geredigeerd door Pascale Esveld
<
div>
Indien een woord meerdere betekenissen kan hebben is de context van eminent belang voor de betekenis van een woord.
De context van bovenstaande argumentatie van de heer W. is voor mij voldoende om een ondubbelzinnige betekenis van het woord kunnen te kunnen duiden.
De heer W. neemt hier derhalve geen voorsprong in de discussie.
@Reine
Wilders pareert door te beweren dat hij slechts gezegd heeft dat het “kan” zijn. Aan het einde van het debat, probeert hij zich te verdedigen door te zeggen dat het woord ‘kunnen’ in de eerste betekenis wordt gebruikt:
Job Cohen (PvdA)
Dat zegt u wel door uit te leggen dat je nooit precies weet wat een moslim wel of niet meent.
Geert Wilders (PVV)
Nee. Ik weet ook niet precies wat u meent.
Het is zeker dat met een moslim niet te debateren of discussieren is over de islam.
Om te beginnen voelt een moslim zich superieur.
Waarom die dan wel hierheen komt kan hij niet verklaren of hij liegt erom
Op de tweede plaats 9niet het zelfde) minacht hij de westerse cultuur in het algemeen, en de ongelovige honden en hoeren in het bijzonder.
Daarnaast is er nog taqiya.
De plicht tot liegen bedriegen oplichten samenzweren, wat dan ook maar voordelig is voor de islam
In dat licht vind ik het vrij onzinnig om op alle slakken zout te leggen, als de discussie structureel over Taqiya gaat.
Daarnaast: de nederlandse taal is ruim.
Maar over motivatie kan niemand logisch en goed gemotiveerd op een juiste manier via argumentatieleer oordelen.
Ook een filosoof of filosofie kan dat niet
Jammers.
Contradictie: eerst stel je dat “een partij volgens de argumentatie-ethiek de plicht heeft om een argument in de *sterkst* mogelijke weergave te interpreteren”. Verderop stel je dat door deze ethos Pechtold en Halsema “gedwongen [zijn] om slechts een veel *zwakkere* conclusie aan te vallen”. En nogmaals: ze mogen Wilders slechts aanvallen “op andere, een zeer *verzwakte* stelling”.
Hier contamineer je semantisch sterk/zwak met psychologisch sterk/zwak. Wat semantisch sterk is (‘kunnen’ opgevat als ‘in theorie mogelijk zijn’, dus niet per se waarschijnlijk) is in het debat psychologisch zwak (je staat te vechten met een arm op de rug gebonden, terwijl je tegenstander scoort in het oog van het publiek).
@Hannes
Wilders en Bosma willen het publiek de zwakke stelling verkopen, dat zoveel mogelijk moslims aan takkiyya doen, maar ze willen deze stelling niet verdedigen. Zij willen de sterke stelling verdedigen dat het mogelijk is dat moslims aan takkiyya doen.
@Mihai: Over het verschil in betekenis zijn we het eens, en de Wilders-truc in dezen heb je helder verwoord. We zijn het er ook over eens dat dit een ambiguïteitsdrogreden genoemd mag worden.
Mijn vraag is welke betekenis van ‘kunnen’ we nu precies zwak en sterk moeten noemen. De betekenis ‘misschien doet ergens ooit een moslim wel aan takkiya’ gaat in zekere zin minder ver dan de betekenis ‘de meeste moslims doen aan takkiya’. Iemand die reageert met: “Misschien is het op zich best mogelijk. Maar dat het gangbaar is, lijkt me sterk” toont dat hij de laatste uitspraak ‘sterker’ acht.
Daarentegen kun je niet zeggen: “Dat de meeste moslims aan takkiya doen, wil ik best geloven. Maar dat een van hen dat zou kunnen doen, dat lijkt me sterk”.
Jij noemt die waarschijnlijkheids-betekenis echter de ‘zwakke’ variant. Ik begrijp denk ik wel waarom: het is moeilijker om een theoretische mogelijkheid te weerleggen dan een statistische waarschijnlijkheid. Hoe kunnen Pechtold en Halsema nu aantonen dat het geen enkele moslim mogelijk is aan takkiya te doen? Dat lukt niet, en daarom kun je die ‘theoretische mogelijkheid’-optie *sterker* noemen.
Merk op dat een *negatie* van zo’n theoretische mogelijkheid juist heel gemakkelijk te weerleggen is. De uitspraak ‘moslims kúnnen helemaal niet aan takkiya doen’ wordt door één enkel voorbeeld al onderuit gehaald. Om dezelfde reden als waarom je de ‘theoretische mogelijkheid’-variant sterk noemt (moeilijk te weerleggen), zou je de negatie daarvan dus zwak moeten noemen.
Nu zal het veel mensen als onwaarschijnlijk voorkomen dat van alle moslims die ze uit hun omgeving kennen het merendeel een potje zit te liegen en bedriegen. Het is dus gemakkelijker om die ‘statistische waarschijnlijkheid’-variant in het oog van het publiek omver te blazen, dus ook al is die qua betekenis sterker, als argument is die *zwakker*.
Even terug naar Pechtold en Halsema. Die moeten Wilders’ woorden zó interpreteren, dat ze hem niets in de mond leggen wat hij niet duidelijk gezegd heeft. Daarbij maakt Wilders misbruik van de onduidelijkheid (ambiguïteit) van zijn woordkeus. P&H zien zich gedwongen om de door jou als ‘sterk’ aangeduide ‘theoretische mogelijkheid’ op de korrel te nemen. Niet alleen vanwege de ethiek, maar ook omdat Wilders botweg de ‘waarschijnlijkheidsvariant’ ontkent.
Blijft mijn vraag waarom je dan verderop schrijft dat P&H “gedwongen [zijn] om slechts een veel *zwakkere* conclusie aan te vallen”. Je bedoelt dan toch juist: sterkere?
Verderop schrijf je dat ze Wilders slechts mogen aanvallen “op andere, een zeer *verzwakte* stelling”. Ook hier bedoel je dan toch de *sterke* variant, die van de theoretische mogelijkheid? Wilders staat hen juist niet toe hun pijlen te richten op de zwakke ‘waarschijnlijkheids’-variant.
Wie haalt hier nu wat door elkaar?
@Hannes
Ik kan je niet volgen. Argumenten kunnen op meerder manieren geïnterpreteerd worden. Stel je voor dat jij zou zeggen dat vrouwen gelijk aan mannen moeten zijn. Ik kan het argument op een sterke en op een zwakke manier interpreteren:
Zwak: We moeten de benen van de mannen afzagen zodat alle vrouwen gelijk met manen in lengte zijn.
Sterk: Vrouwen moeten hetzelfde stemrecht als mannen hebben.
Het zwakke argument is zwak omdat jij niet makkelijk kan verdedigen. Het sterke argument is sterk omdat jij het makkelijker kan verdedigen en ik moeilijker kan aanvallen.
==op andere, een zeer *verzwakte* stelling”. Ook hier bedoel je dan toch de *sterke* variant, die van de theoretische mogelijkheid?==
Hier heb je gelijk dat ik het fout heb geformuleerd. Wilders wil de sterke stelling verdedigen, maar ons van de zwakke overtuigen.
Mihai schreef:
“Hier heb je gelijk dat ik het fout heb geformuleerd. Wilders wil de sterke stelling verdedigen, maar ons van de zwakke overtuigen.”
Dat laatste was mijn punt.
(Ik wacht altijd even af op welke punten iemand mij gelijk geeft, en dan beweer ik dat dit mijn oorspronkelijke punt was. Zo heb je altijd gewonnen! 🙂
Uit de context kan je begrijpen dat ik dat wilde beweren.