Op 4 november, dertig jaar geleden, schoot een Israëlische rechtenstudent premier Yitzhak Rabin dood tijdens een vredesdemonstratie. Zijn dood voedde in Israël en het Westen de mythe dat Rabin een vredesduif was die streefde naar een Palestijnse staat. Volgens dit beeld belichaamde Rabin dialoog en vertrouwen, in tegenstelling tot Benjamin Netanyahu. Veel westerlingen dromen van een post-Netanyahu-tijdperk, maar wie de feiten bekijkt ziet vooral continuïteit in het beleid.
Rabin en Netanyahu verschilden in toon, niet in doel. Beiden verwierpen een Palestijnse staat. Rabin sprak in 1995 over een Palestijnse ‘entiteit die minder is dan een staat’. Precies de formulering die Netanyahu later overnam in zijn idee van een ‘state-minus’. Rabin’s visie op Palestijnse autonomie was al bedacht door Menachem Begin in 1978. Rabin zag de Oslo-akkoorden niet als een stap naar onafhankelijkheid, maar als een manier om de bezetting te reorganiseren. De Palestijnen kregen lokaal bestuur in kleine stedelijke gebieden, terwijl Israël de veiligheid, grenzen en het grootste deel van de Westoever bleef controleren.
Toen Rabin de Oslo-akkoorden aan het parlement presenteerde, maakte hij duidelijk dat Israël nooit zou terugkeren naar de grenzen van vóór 1967. Hij somde de gebieden op die Israël permanent wilde behouden: een ‘verenigd Jeruzalem’, de Jordaanvallei als ‘veiligheidsgrens’ en grote nederzettingsblokken zoals Gush Etzion en Ma’ale Adumim. Decenia later wilde Netanyahu precies deze kaart annexeren. Rabin geloofde niet in Palestijnse soevereiniteit, maar in beheer. Oslo was bedoeld om Israëlische overheersing bestuurbaar te maken: Palestijnen zouden hun eigen bevolking controleren onder Israëlisch gezag.
Ook op het terrein van de nederzettingen is het verschil klein. Tijdens Rabins korte regeerperiode verdubbelde het aantal kolonisten. Netanyahu zette dat beleid voort, met dezelfde logica: behoud van Joodse suprematie in historisch Palestina. Rabins geloof in vrede was geen geloof in gelijkheid, maar in rust onder Israëlische voorwaarden.
Wie vrede wil moet ophouden Rabin te idealiseren. De Oslo-akkoorden boden geen begin van Palestijnse vrijheid maar legden het raamwerk voor blijvende bezetting. Netanyahu heeft dat systeem niet uitgevonden maar vervolmaakt wat zijn voorgangers hem nalieten. De mythe van Rabin als vredesduif vertroebelt het zicht op de werkelijkheid: Israël koos nooit voor vrede, alleen voor controle.
David Ben-Gurion zei: ‘Onze beweging is maximalistisch. Zelfs heel Palestina is niet ons uiteindelijke doel.’ Die visie vormt sindsdien het uitgangspunt van alle Israëlische leiders. Het enige verschil is de mate waarin zij hun bedoelingen openlijk uitdragen. Wie de geschiedenis bestudeert, ziet dat alle Israëlische leiders op vergelijkbare wijze hebben gehandeld. Het enige verschil is dat dit gedrag in het verleden minder zichtbaar was. In de beginperiode, toen Israël nog een zwakke staat was en onzeker over westerse steun, opereerde het grotendeels in het geheim. Zo bouwde men nederzettingen onder het voorwendsel dat het om militaire kampen ging. Naarmate Israël een sterker leger opbouwde en onvoorwaardelijke steun kreeg van landen als de Verenigde Staten, begon het steeds openlijker en grootschaliger te handelen zoals het altijd al had gedaan, mede doordat sancties uitbleven.
Wie vrede wil moet niet hopen dat een machtswisseling in Israël tot een fundamentele koerswijziging leidt, want er is continuïteit in het beleid van alle Israëlische leiders. Redelijke Israëliërs emigreren, terwijl extremisten meer kinderen krijgen, waardoor er op lange termijn weinig hoop is op gematigd beleid. Ook is het onredelijk te eisen dat Palestijnen ‘deradicaliseren’, want geen enkel volk heeft ooit van zijn bezetters gehouden. Ook is het irrationeel te verwachten dat de Palestijnse leiding plotseling een einde maakt aan corruptie, mensenrechten volledig respecteert en perfecte democratische instituties opbouwt, want de aarde van de bezetting maakt dat onmogelijk. De ontwikkeling van de moderne democratie in West-Europa en de VS kostte eeuwen en ging gepaard met bloedige conflicten.
Wie vrede wil moet westerse regeringen aansporen hun juridische plichten na te komen. In 2024 oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat alle staten verplicht zijn de Palestijnse staat te realiseren in 100 procent van de bezette gebieden en ervoor te zorgen dat Israël het humanitair recht respecteert, dus geen nederzettingen meer bouwt en de illegale bezetting beëindigt. Westerse landen kunnen beginnen met het erkennen van de Palestijnse staat en het verbieden van alle handelingen die de bezetting in stand houden, zoals de import van producten uit bezet gebied.
Geredigeerd door Pascale Esveld
Be First to Comment