Skip to content

Heeft Israël het Recht te Bestaan?

Een Controversieel Wetsvoorstel in Duitsland

Op 17 november voerde het Duitse parlement een opvallend debat. De CDU/CSU-fractie diende een wetsvoorstel in over inburgering. Dit voorstel beweert dat immigratie grotendeels bestaat uit immigranten uit Noord-Afrikaanse landen en het Midden-Oosten, regio’s die bekend staan om wijdverspreid antisemitisme en vijandigheid tegen Israël, een tendens die ook bij hun nakomelingen voorkomt. Hierdoor is het noodzakelijk de huidige regels op het gebied van verblijf, asiel en staatsburgerschap strikter toe te passen om antisemitisme in Duitsland doeltreffender te bestrijden. Migranten worden verplicht het bestaansrecht van Israël te erkennen en moeten zweren nooit acties tegen Israël te hebben ondernomen of te zullen ondernemen, met het verlies van de Duitse nationaliteit als consequentie. In geval van ernstige antisemitische misdrijven riskeren migranten en hun nakomelingen met een dubbel paspoort het verlies van hun Duitse nationaliteit.

Een migrant krijgt alleen de nationaliteit als er geen bewijzen zijn dat hij antisemiet is. Dit is verdacht, omdat de Bondsdag de IHRA-definitie van antisemitisme hanteert en deze definitie makkelijk misbruikt kan worden om terechte kritiek en standaard volkenrecht als antisemitisch te beschouwen. Bijvoorbeeld, de media van uitgever Springer beschouwden de Duitse VN-ambassadeur als Jodenhater, omdat hij voor VN-resoluties stemde die het standaard volkenrecht bevatten.

Axel Springer SE en de Britse Onderwijsbenadering

Deze ontwikkeling past in een bredere Europese trend. Zo verplicht de grote media-uitgever Axel Springer SE zijn journalisten om het bestaansrecht van Israël te onderschrijven. Evenzo stuurde de Britse Staatssecretaris van Onderwijs, Gavin Williamson, een brief naar scholen met de instructie om geen samenwerking aan te gaan met organisaties die Israëls bestaansrecht niet erkennen. Deze acties roepen vragen op over de grenzen van overheidsinvloed op persoonlijke en professionele overtuigingen.

Staten Hebben Geen Bestaansrecht

In reactie op de Britse brief heeft de NGO CAGE Groot-Brittannië voor de rechter gesleept en beschuldigd van mensenrechtenschendingen. Deskundigen als John Dugard en Avi Shlaim ondersteunen deze actie.

John Dugard, een prominent figuur in het internationaal recht, heeft uitgebreide ervaring op dit gebied. Als professor in volkenrecht (onder meer in Leiden) en lid van de International Law Commission van de Verenigde Naties, heeft hij aanzienlijke expertise. Hij leidde een onderzoekscommissie over de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden. In 2001 werd hij benoemd tot speciale rapporteur van de Verenigde Naties in de Palestijnse bezette gebieden. Hij schreef wetenschappelijke stukken over het conflict. Dus hij heeft verstand van het conflict.

Dugard stelt dat volgens het internationaal recht staten geen ‘recht op bestaan’ hebben. Een staat heeft wel het recht heeft op territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid en mag niet met geweld aangevallen worden door een andere staat, zoals vastgelegd in Artikel 2(4) van het Handvest van de Verenigde Naties. Dit wordt echter niet beschouwd als een ‘recht om te bestaan’. Een staat kan ophouden te bestaan door ontbinding (zoals in de gevallen van Joegoslavië en Tsjechoslowakije), door unie met een andere staat (zoals met Oost en West-Duitsland) of door opname in een andere staat (zoals met Somaliland in Somalië in 1960), zonder dat dit gezien wordt als een schending van een recht.

Palestina was oorspronkelijk een mandaatgebied van de Volkerenbond. In 1948 verklaarden Europese Joodse migranten tijdens een burgeroorlog de onafhankelijkheid van Israël. John Dugard refereert aan James Crawford, een vooraanstaand jurist, die stelt: “Israël werd effectief en rechtmatig als een staat gevestigd door afscheiding van Palestina in de periode 1948-1949. Het oorspronkelijke grondgebied was het wapenstilstandsgebied, niet het gebied van de VN-verdelingsplannen.”

Dugard oppert dat, als de gebeurtenissen van 1948 vandaag zouden plaatsvinden, Israël mogelijk niet als staat zou worden erkend. Dit vanwege de ontkenning van het zelfbeschikkingsrecht aan de Palestijnen, een recht dat na 1945 is ontstaan. Hij trekt een parallel met de situatie in Rhodesië, waar de ontkenning van zelfbeschikking leidde tot niet-erkenning van de staat. Dit roept vragen op over de consequente toepassing van principes door de Verenigde Naties. Het VN-Handvest proclameert immers het recht op zelfbeschikking, maar paste mogelijk niet dezelfde standaard toe bij de toelating van Israël zoals die later toegepast werd op Rhodesië.

In feite hebben verschillende staten al voor de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring van 1948 binnen de VN-debatten verklaard dat de lokale bevolking via het principe van zelfbeschikking over het lot van Palestina zou moeten beslissen.

Zelfbeschikkingsrecht en Soevereiniteit Binnen de Israëlische Staat

Binnen de Israëlische staat geniet het volk zelfbeschikkingsrecht. Dit recht houdt twee kernprincipes in: vrij van buitenlandse inmenging en het recht om zelf beslissingen te nemen. In de context van volkenrecht omvat ‘het volk’ de totale bevolking van een gebied, waaronder in Israëls geval Joden, Arabieren, Druzen en andere minderheden.

Soevereiniteit in het volkenrecht duidt op de volledige en exclusieve macht van een staat over zijn grondgebied en bevolking, vrij van buitenlandse inmenging.

In informele gesprekken, zoals in de kroeg, kunnen de bovenstaande principes en rechten (recht op territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid, de soevereiniteit en het zelfbeschikkingsrecht) soms worden vertaald in hun gezamenlijke werking naar wat men noemt ‘bestaansrecht’, omdat niemand buiten de staat het recht heeft Israël te vernietigen. Echter, zoals John Dugard benadrukt: “The right of a State to exist is not a concept recognized by international law. It is not recognized in any treaty, in customary international law or in legal literature.”

Een hypothetisch voorbeeld ter illustratie: stel dat alle Nederlanders, behalve Thierry Baudet, in een referendum stemmen om Nederland af te schaffen, het grondgebied te verdelen en vervolgens iedereen zijn eigen baas laten zijn. In deze situatie zou Baudet volgens het volkenrecht niet kunnen beweren dat Nederland een bestaansrecht heeft dat het referendum ongeldig maakt.

Dus de Britse en Duitse overheden die hun burgers dwingen bepaalde standpunten te uiten die niet door volkenrecht worden ondersteund, kan worden vergeleken met een hypothetische situatie waarin de Nederlandse staat haar burgers zou verplichten te verklaren dat rivieren bestaansrecht hebben. Of stel je voor dat de minister van Onderwijs de scholen vertelt om materiaal te gebruiken dat het bestaansrecht van planeet Mars ontkent.

Dubbele Standaarden in het Midden-Oostenconflict

Het Westen positioneert zichzelf vaak als een ‘honest broker’ in het Israëlisch-Palestijnse conflict, wat impliceert dat het een onpartijdige en objectieve bemiddelaar zou zijn. Echter, er lijkt een cruciaal aspect te ontbreken in deze zelf toegekende rol. Volgens internationaal recht hebben de Palestijnen het recht op een onafhankelijke staat, wat men in de volksmond kan interpreteren als een bestaansrecht voor Palestina. Desondanks bevatten noch de Britse brief aan scholen, noch de Duitse wetgeving, noch de gedragscode van Springer een vereiste tot erkenning van dit recht.

Als voorbeeld: de Duitse wet zou kunnen stellen dat niemand Duits staatsburgerschap verkrijgt als hij ontkent dat de Palestijnen recht hebben op een staat, of als er ‘concrete onweerlegbare aanwijzingen voor een anti-Palestijnse houding’ zijn. Het ontbreken van dergelijke bepalingen werpt vragen op over de consistentie en gelijkheid in de benadering van dergelijke belangrijke internationale kwesties.

De Britse Brief en de Kwestie van Politieke Onpartijdigheid

De brief van de Britse Staatssecretaris van Onderwijs benadrukt de wettelijke plichten van scholen aangaande politieke onpartijdigheid. Het onderstreept dat schoolleiders en personeel verantwoordelijk zijn om zich passend te gedragen, vooral in de politieke opvattingen die zij uitdrukken. De brief stelt ook dat scholen materialen niet op een politiek bevooroordeelde of eenzijdige manier moeten presenteren en moeten vermijden samen te werken met organisaties die antisemitische of discriminerende standpunten bevorderen. Maar de brief adviseert de docenten om bronnen van organisaties te gebruiken die door de Palestina-supporters als bevooroordeeld worden gezien.

Daarnaast, hoewel scholen worden opgeroepen om gebalanceerd en objectief te zijn, wordt expliciet aangegeven dat het bestaansrecht van Israël niet ontkend mag worden. Tegelijkertijd wordt er geen vergelijkbare eis gesteld ten aanzien van de erkenning van het bestaansrecht van Palestina.

Dit roept vragen op over de echte betekenis van ‘politieke onpartijdigheid’ zoals in de brief beschreven en of er sprake is van dubbele standaard in het beleid van het Verenigd Koninkrijk.

Oorzaken van de Dubbele Standaard

De dubbele standaard in de Westerse benadering van het Israëlisch-Palestijnse conflict lijkt te worden gedreven door twee hoofdfactoren:

  1. Strategische Allianties en Territoriale Ambities: Westerse landen beschouwen Israël als een bondgenoot en ondernemen weinig actie tegen de territoriale expansie van Israël. Ze dringen aan op onderhandelingen om het conflict te beslechten, wat vaak leidt tot het verkrijgen van meer territorium door de sterkere partij, Israël, dan waarop het recht heeft. Israël bouwt voortdurend nederzettingen en sloopt Palestijnse huizen, wat zou kunnen leiden tot maximale territoriumverovering. Regeringsleden in Israël – zoals Bezalel Smotrich – en het regeringsakkoord beweren dat Joden exclusieve rechten hebben op het land tussen de rivier en de zee. De Westerse dubbele standaard vergemakkelijkt hun expansiedrift.

  2. Percepties van Allochtonen Versus Autochtonen: Er heerst een perceptie onder sommige Westerse wetgevers dat er twee soorten groepen zijn: allochtonen en autochtonen. Deze wetgevers lijken te geloven dat alleen allochtonen het bestaansrecht van Israël zouden kunnen ontkennen en dus wordt het recht van Israël geplaatst boven de vrijheid van geweten van deze groepen. Omgekeerd wordt gedacht dat voornamelijk autochtonen het bestaansrecht van een Palestijnse staat zouden kunnen ontkennen. Hierbij lijkt de vrijheid van meningsuiting van de autochtonen voorrang te hebben op de rechten van de Palestijnen. Het is dus verboden om over Israëls bestaansrecht te debatteren, maar je bent vrij om Palestina’s bestaansrecht in twijfel te trekken.

Deze factoren dragen bij aan een vaak tegenstrijdige benadering van het conflict, waarbij politieke, strategische en culturele overwegingen de boventoon voeren boven principes van internationaal recht en gelijkheid. Wie het bestaansrecht van Israël wil laten erkennen, moet ook erkenning van het Palestijnse recht op een staat verplichten.


Geredigeerd door Pascale Esveld
Published inInternationaal Recht

3 Comments

Leave a Reply