Emanuel Rutten baseert zijn argumenten op mogelijke werelden. Als jij zegt dat iets onmogelijk is, bedenkt Emanuel een mogelijke wereld waar dat onmogelijk zou zijn en daarmee beweert hij om je argument te hebben weerlegd. Bijvoorbeeld als je zegt dat het onmogelijk voor God te weten is dat hij niet door een ander oorzaak is veroorzaakt, zegt Emanuel dat er een mogelijke wereld bestaat, waar God weet dat hij niet door iets anders is veroorzaakt. Ik zal dus vandaag een soortgelijk argument gebruiken om zijn eerste premisse te weerleggen. Zijn eerste premisse is: “Voor alle p geldt dat als p noodzakelijk onkenbaar is, dan is p noodzakelijk onwaar.”
P staat voor ‘propositie’, stelling, bewering. Dus als er een stelling bestaat, die door geen enkele mogelijke kenner bewijsbaar is, dan is de stelling vals. Dus volgens Emanuel is het niet mogelijk dat een ding bestaat – zoals bijvoorbeeld een elementair deeltje – dat door niemand kenbaar is. Zelfs is het misschien voor ons niet mogelijk om het te ontdekken, omdat we beperkte kennisvermogen hebben, het deeltje zelf is echter op zich kenbaar en door iemand te ontdekken. Dus we moeten slechts een mogelijke wereld bedenken, waar één stelling waar is, waar geen enkele denkbare kenner in staat is om die stelling te kennen, om de eerste premisse te weerleggen. Hier komt ie:
Stel je een Universum uit slechts één elementair deeltje, met slechts één eigenschap. Dit universum is door geen enkele persoonlijke schepper gemaakt. Dit Universum is een beschrijving van zichzelf. Hoe moet je je dat voorstellen? Als er een kenner weet dat in dit Universum dit deeltje bestaat en weet welke eigenschap dit deeltje heeft, dan kunnen we zeggen dat het deeltje een beschrijving is van zichzelf. Alle mogelijke kennis van en over dit deeltje is in het deeltje zelf aanwezig, zoals in een boek. Het is een boek waar de kennis aanwezig is, maar voor niemand kenbaar.
Deze beschrijving van zichzelf is een stelling dat God niet bestaat. Dus in dit Universum is de uitspraak ‘God bestaat niet’ absoluut waar, en tegelijkertijd onkenbaar.
Ik heb dus aangetoond dat er tenminste een wereld mogelijk is waar één stelling tegelijkertijd waar is en tegelijkertijd onmogelijk te kennen. Hiermee hebben we de eerste premisse weerlegd: “Voor alle p geldt dat als p noodzakelijk onkenbaar is, dan is p noodzakelijk onwaar.” Want er is tenminste één denkbare wereld waar er één denkbare stelling tegelijkertijd waar is en ook noodzakelijk onkenbaar.
Laten we nu een tweede mogelijke wereld bedenken waar een stelling waar is, maar onmogelijk voor enige kenner te bewijzen, of onmogelijk is voor de kenners te weten dat de stelling waar is. Neem een oneindig Universum als voorbeeld, dat niet door een God is geschapen. Dit Universum is vrijwel identiek met ons Universum, er huppelen mensen rond, inclusief iemand die Emanuel Rutten heet. Dit Universum is ook een beschrijving van zichzelf, zoals het eerste Universum. Dit Universum is een boek dat voor niemand in totaliteit te lezen is.
Ongeacht hoeveel onderzoek de kenners in dit Universum doen, is er onmogelijk te weten dat God niet bestaat. Ze kunnen altijd iets over het hoofd zien, ongeacht hoe klein deze kans is. Maar ondanks het feit dat de stelling ‘God bestaat niet’ onkenbaar is in dit Universum, de stelling is waar. En hiermee hebben we de eerste premisse van Emanuel weerlegd, de premissen dat alle onkenbare stellingen noodzakelijk vals zijn.
Zie ook mijn vorige blogs hierover.
Zie ook Emanuel Rutten en het godsbewijs (11)
Geredigeerd door Pascale Esveld
Beste Mihai,
Net zoals de voorgaande negen objecties is ook jouw tiende objectie niet succesvol. Voordat ik kort uiteenzet waarom wil ik je echter laten weten dat dit mijn laatste reactie op jouw forum wordt. Ik zal alleen nog reageren wanneer ik daadwerkelijk van mening ben dat je met iets nieuws komt dat interessant genoeg is voor een reactie. Uit het feit dat eventuele vervolgblogs van jou straks geen reactie van mij bevatten kan derhalve niet worden opgemaakt dat ik vermoed geen weerlegging te kunnen geven. Goed, nu ik dit gezegd heb volgt hieronder mijn weerlegging van jouw tiende objectie.
Eerst iets over dat ene elementaire deeltje met die ene eigenschap. Laten we dit deeltje D noemen. Indien D het enige deeltje is dat bestaat dan is in de mogelijke wereld in kwestie D uiteraard onkenbaar. Echter, neem een andere mogelijke wereld waarin een subject S bestaat, zeg een subject geoptimaliseerd voor het ervaren van elementaire deeltjes van hetzelfde type als D, en waarin S een niet-corrigeerbare ervaring heeft van D. In deze alternatieve mogelijke wereld is het deeltje D wel degelijk kenbaar. Het is dus helemaal niet onmogelijk om te weten dat D bestaat.
Nu zou je wellicht kunnen tegenwerpen dat ik hier ‘transworld-identity’ veronderstel. Welnu, dit doe ik inderdaad. Transworld-identity lijkt mij echter geen probleem zolang we maar netjes gebruikmaken van een Kripkeaanse invulling ervan. In dat geval beschouwen we D als een zogenaamde ‘rigid designator’ en stellen we ons eenvoudigweg een alternatieve mogelijke wereld voor waarin *dit* deeltje, D dus, door een subject S gekend wordt. Vergelijk in dit verband een beroemd voorbeeld van Kripke zelf. We kunnen ons een mogelijke wereld voorstellen waarin *deze man*, Nixon, de verkiezingen wel gewonnen zou hebben. Kortom, het werken met transworld identity levert ons geen problemen op. En eventueel kunnen we ook nog werken met ‘counterparts’, zoals David Lewis deed. Maar goed, dit laat ik verder rusten.
Mijn argument is verder natuurlijk dat *gegeven* het uitgangspunt dat de wereld ten diepste intelligibel is, en *gegeven* de noodzakelijke onkenbaarheid van de propositie dat God niet bestaat, volgt dat God noodzakelijk bestaat. Nu heeft de eerste premisse een zeer hoge confirmatie- en corroboratiegraad. De kern is dan ook dat de negatie van de conclusie van mijn argument, i.e. “God bestaat niet”, niet zozeer een falsificatie betreft van de eerste premisse, maar dat de eerste premisse, het beginsel dat de wereld ten diepste intelligibel is, samen met de tweede premisse juist resulteert in de conclusie dat God bestaat.
En natuurlijk is de eerste premisse redelijkerwijs alleen plausibel indien we in onze overwegingen meenemen wat mensen en alle andere mogelijke niet-menselijke actoren in alle mogelijke werelden überhaupt zouden kunnen weten. De essentie van de eerste premisse is immers dat elke mogelijke waarheid altijd wel ergens in een gelijksoortige of juist in een radicaal andere mogelijke wereld gekend kan worden. En dit is inderdaad voor al onze onmiddellijke leefwereld en positieve wetenschappelijke claims het geval. Dus waarom zou dat, gegeven een uniforme grond voor onkenbaarheid, voor bepaalde “speciale waarheden” dan ineens niet het geval zijn? Dit is niet plausibel. En precies daarom kan de eerste premisse redelijkerwijs geaccepteerd worden, zodat dus volgt dat God noodzakelijk bestaat.
Overigens zijn er bepaalde (hedendaagse) metafysische posities die sowieso niet om de eerste premisse heen kunnen, zoals bijvoorbeeld het intern realisme en het neo-Aristotelianisme. Maar dit terzijde.
Groet,
Emanuel
@Emanuel
Maar in mijn mogelijke werelden is jouw premisse vals. Dit betekent dat niet in alle mogelijke werelden – waar de stelling ‘God bestaat niet’ is onkenbaar – God bestaat. Als God niet in alle mogelijke werelden bestaat, kan je uit je premisse niet concluderen dat God noodzakkelijk bestaat.
Noot:
De zinsnede “positieve wetenschappelijke claims” in mijn reactie hierboven kan wellicht verwarrend werken. Ook negaties, zoals “Phlogiston bestaat niet” of “De lichtsnelheid is niet veranderlijk” behoren immers tot de positieve wetenschappen. Met “positieve wetenschappelijke claims” bedoel ik dan ook niets meer of minder dan “vakwetenschappelijke claims”, zoals de claims van bijvoorbeeld de fysica of de biologie.
Ik vrees dat er een 11e artikel aankomt..