Ik was 16 en schoor mijn kop kaal, onder communistische dictator Ceausescu. De schooldirectrice vond mijn coiffure een ‘misdaad tegen de socialistische revolutie’ en het feit dat ik het logische verband tussen kaalheid en revolutie niet wilde begrijpen, was een daad van zieke rebellie.
Later stak ik een veiligheidsspeld door mijn oor, droeg een broek volgens mijn eigen design en een Pink Floyd tas. Mijn tenue – filosofeerde de polizei met een knuppel in een politiekelder – was in strijd met de revolutie.
Zo ontdekte ik de toverkracht van het woord ‘revolutie’. Zodra ambtenaren ‘revolutie’ riepen, wonnen zij het argument met 10-0. Het was dé troefkaart in elk mogelijk argument.